03 juni 2020 | Nieuws
Beeldend kunstenaar Maarten Demmink (alias Demiak) was jurylid van het eerste uur. Dit jaar neemt hij afscheid. “Het was waardevol en inspirerend.”
Van 2014 tot en met 2016 vormde Maarten met Edwin Buijsen de vakjury voor de categorie Schilderkunst. In 2017 werd Edwins plaats ingenomen door Suzanne Swarts. “Ik heb met allebei prettig samengewerkt,” zegt Maarten. “Als specialist op het gebied van de oudere Nederlandse kunst lette Edwin meer op de klassieke criteria dan ikzelf. Toch konden we elkaars argumenten waarderen. Bovendien zag Edwin ook heel goed dat het bij schilderkunst allang niet meer gaat over ‘canvas op een ezel’, het is nu veel meer multidisciplinair. Met hem ben ik al naar eindexamenwerk gaan kijken. In de samenwerking met Suzanne is dat vanzelfsprekend zo gebleven. De combinatie van een kunstenaar en iemand uit de museumwereld zorgt voor een goede balans.”
Voor Maarten moeten het werk en wat de kunstenaar daar zelf over zegt een organisch geheel vormen. Als jurylid heeft hij tientallen jonge kunstenaars in hun studio opgezocht. “Het was nooit zomaar take it or leave it. Jonge kunstenaars kunnen niet wijzen op een uitgebreid oeuvre. De prijs is dus ook voor de belofte die ze uitstralen, de plannen en de toekomstvisioenen. Ik wilde daarom altijd ook praten. Het doet er daarbij niet toe of iemand goed uit zijn woorden kan komen of niet. Het gaat erom dat het ‘klopt’. Wat je ziet en wat je hoort, moet een eenheid zijn. Dat voegt een dimensie toe aan het werk. Een vraag die Suzanne altijd stelde was ‘wat wil je dat je werk teweegbrengt?’ Dat vonden we allebei heel belangrijk, maar voor jonge kunstenaars valt het soms echt niet mee om daar wat over te zeggen. Ze zijn juist heel erg bezig met het ‘uitbroeden’, met die fascinatie voor wat ‘uit jezelf komt’.”
Wanneer hij zijn eigen generatie vergelijkt met de jonge kunstenaars van nu, ziet Maarten wel verschillen. “Er wordt veel meer gezocht naar exposure. Je vraagt een subsidie aan voor een tentoonstelling omdat je gezien wilt worden en dan hoop je dat je, dankzij die exposure, nog een tentoonstelling krijgt of een residency. Dit moet deels samenhangen met dat multidisciplinaire. Veel werk is tijdelijk en site specific, gebonden aan een moment en een bepaalde plaats. Dat is niet het soort werk dat je maakt om te verkopen, dus moet je wel op zoek naar subsidie. Anderzijds betekent dit een verruiming van de mogelijkheden: ze kunnen zelf van het ene op het andere moment beeldend kunstenaar of filmmaker of fotograaf of performer zijn. Ieder idee een eigen medium. Dat vervloeien van grenzen zie je ook bij de jonge kunstenaars van de Piket Kunstprijzen, denk aan Karel van Laere (winnaar in de categorie Toneel, 2014) of Mattia Papp (genomineerde in de categorie Schilderkunst, 2017).”
De vraag of het jurylidmaatschap hem heeft verrijkt, beantwoordt Maarten met een volmondig ‘ja’. “Ik was om te beginnen gedwongen om goed op de hoogte te blijven van wat er gebeurde. En je ontmoet heel veel mensen, ook uit andere kunstdisciplines. Tijdens de juryvergaderingen hoorde ik allerlei dingen waar ik zelf nooit zo op gespitst was. Dat was waardevol en inspirerend; ik merkte bijvoorbeeld dat ik weer meer naar dansvoorstellingen ging.”
Maarten is blij met de gedrevenheid die blijkt uit de korte interviews in de serie De Piket Kunstprijzen in coronatijd. Het valt hem op hoe iedereen, ondanks de teleurstelling over wat er allemaal niet doorging, bezig blijft en plannen maakt. “Misschien is het ook daarom dat ze zijn gescout,” lacht hij. “Wij zagen die veerkracht al.”
Foto: Hessel Waalewijn, tekst: Anna Beerens